Mijn favoriete metafoor voor God, of beter: voor de verhouding tussen mij en God is het beeld van de druppel en de oceaan. Voor de druppel is de oceaan onbevattelijk en ontzagwekkend groot. En tegelijk is de druppel de oceaan. De druppel past dus bescheidenheid én het besef van grootsheid.
De metafoor die Tagore hierboven schetst is net weer wat anders, maar minstens zo mooi. Het water dat als vanzelf mee stroomt met de loop der dingen. En zelf natuurlijk de stroom is. Het water dat wendbaar is, nooit ergens aan vast houdt, nergens de strijd aangaat, zich een weg vindt met een nooit eindigende moeiteloosheid, de weg van de minste weerstand. Ruimte innemend waar ruimte is, want er is altijd genoeg ruimte. De waterdruppel hoeft z’n autonomie niet te bevechten, is kwetsbaar en toch in wezen onaantastbaar. Eindeloos flexibel zonder zichzelf in te leveren.
De rivier kan niet anders, zegt Tagore. Wij mensen kunnen wel iets anders, zo lijkt het. Wij kunnen er namelijk iets van vinden. Wij kunnen iets vinden van de weg die we afleggen, van de snelheid of de traagheid waarmee we gaan, van de andere druppels die we tegenkomen. En dat doen we ook. En telkens als we dat doen vergeten we als het ware dat we druppels zijn, én de stroom zijn , én de oceaan. Soms lijken we willoze wezens die worden meegesleurd, maar met altijd weer de keuze om uit vrije wil de stroom te omarmen, de stroom te worden.
Muziek is ook een stroom. Een nooit aflatende stroom waarvoor we ons kunnen openen, telkens weer. Uit een bron die nooit opdroogt. Wij zijn die stroom, en we maken deel uit van die bron, die immers één is met de oceaan. Onze oefening is het om steeds weer die stroom te vertrouwen, en zo de muziek te laten weerklinken die in ons is. In ware bescheidenheid, omdat de muziek zoveel groter is dan we kunnen bevatten. En in grootsheid, omdat we er deel van uitmaken.
En zo stromen we zingend naar de zee. Soms is het een zacht gemurmel, soms een onstuimig, daverend geraas, soms is het klaaglijk, soms ogenschijnlijk stil, soms breed, soms smal. Maar de ondertoon én de boventoon kan steeds de vreugde zijn van: ‘Ik zal de zee worden’. Of zelfs van ‘Ik ben de zee’. Het einde (is het wel een einde?) is vreugde. Of zoals mijn Amerikaanse zwager Joseph me ooit zo treffend zei: ”In the end it will be okay. If it’s not okay, it’s not the end’. Daarom zingen we tijdens Het Lied van de Ziel steeds weer vol overgave het lied Noyana: we zijn allemaal onderweg naar het Paradijs.
Voorlopig gaan we eerst maar eens op weg naar de zomer. Aanstaande vrijdag is in Amsterdam de laatste mantra-avond van het seizoen, begin september gaan we weer van start (met een lagere prijs vanwege de btw-verlaging). Eind juni en begin juli zijn er nog wel mantra-avonden in Huissen (bij Arnhem) en op Terschelling.
Mochten we je daar (of elders) niet meer zien dan wens ik je een mooie zomer. Met precies genoeg regendruppels.