John D. Caputo – Hopeloos Hoopvol
Voor wie geen religie (meer) wil en toch niet zonder kan

Een gebed is een gewond woord, een zucht die opstijgt uit een gewond hart.

Religieus worden is een kwestie van leren glimlachen. Als ik zo’n zinnetje lees ben ik meteen gewonnen voor een boek. De combinatie van diepte en lichtheid trekt mij altijd en de Amerikaanse filosoof Caputo houdt daar ook van, dat voel je aan alles in dit boek. Hij beschrijft zijn eigen worsteling met het traditionele katholicisme, kan niets meer met alle dogmatiek, maar blijft ten diepste gefascineerd door het mysterie van het bestaan, en onderzoekt van daaruit het verschijnsel hoop.

De oorspronkelijke titel van het boek is Hoping against hope. De Nederlandse vertaling van die titel bevalt mij minder. In onze taal kennen we twee tegenstellingen van hoop: naast hopeloosheid kennen we ook wanhoop. Dat laatste woord lijkt me veel gepaster. Hopen met de moed der wanhoop, tegen schijnbaar beter weten in de hoop die ondanks alles toch in je leeft durven voelen en durven koesteren, daartoe nodigt dit boek uit.

Religieus worden is een kwestie van leren glimlachen. Die glimlach geeft ons reden tot hoop. (...). ( Hoop) weet hoe je moet lachen door je tranen heen. Die glimlach duurt niet eeuwig, maar dat maakt haar juist des te kostbaarder. (P 55)
Ik heb er schoon genoeg van te moeten luisteren naar mannen in lange gewaden die met autoriteit spreken over zaken waarin we allemaal niet-weters zijn. (P 172)
Het leven is een geschenk waar we niet om gevraagd hebben. Dat is de voorwaarde voor het pure geschenk, voor het onvoorwaardelijke geschenk: geen Oneindige Schuld, geen Grote Weldoener in de hemel, geen hemelse koren die eindeloos hosanna voor de koning zingen, geen beloningen en geen straffen. Gewoon een geschenk, zonder waarom. Alsjeblieft. Voor jou. Geniet ervan. Je blijdschap is alle dankbaarheid die nodig is. (...)
Het pure geschenk wordt gegeven zonder doel en aanvaard zonder schuld. Dat is het hele idee van een geschenk én het hele idee van genade. Genade kan alleen genade zijn als het gratis is. Als er een ‘waarom’ aan het geschenk vast zit, wat dan ook, is het geen geschenk meer. Dan is er een verborgen agenda. Het vermomt zichzelf als een geschenk, presenteert zichzelf als een geschenk. Als een geschenk gegeven wordt met waaroms en waartoes, dan hebben we per definitie niet te maken met een geschenk. Dan noemen we het een deal, en staat de ontvanger in het krijt bij de gever, die vroeg of laat op de stoep staat om de schuld te vereffenen. (P 183)

Muziek is ook zo’n geschenk waar we niet om gevraagd hebben. En wij kunnen het doorgeven, door ons heen laten stromen en het ook weer als een geschenk naar buiten laten komen. Dat betekent: zonder verwachting. Niet uit op bewondering, niet bang voor afwijzing. Enkel geven om het geven zelf, om de vreugde van het geven. En iedere keer als we dat doen zijn we vrij.

Iets verderop beschrijft hij zijn ‘eigen’ religie, namelijk religie*.

Religie*, religie-met-een-sterretje, is een ander woord voor de glimlach en voor het vieren van de genade. (…) Haar ultieme waarden zijn vertrouwen en hoop en liefde voor de glimlach. Haar ultieme gebed is ‘ja’ zeggen tegen de belofte van de wereld, ‘amen’ tegen het leven in al haar vergankelijkheid en grilligheid, ‘kom maar’ tegen de gebeurtenissen, de tijd en de ontwikkelingen, ‘ja’ tegen wat we niet aan kunnen zien komen. Ja, ja, amen, kom maar. (P 189)

In deze religie kan en moet er ook gebeden worden, maar ook dan kun je niet volstaan met het volgen van platgetreden paden.

Bidden betekent dat we de onrust bewaken die de toekomst met zich meebrengt, waar de ‘God van de ruimte’ de ruimte betekent die God opent, niet de ruimte die God vult. Als we bidden beschermen we het heden én onszelf tegen het ingesloten raken; het houdt de wereld in een toestand van een optimaal niet-evenwicht. (P 209)
Een gebed is een gewond woord, een zucht die opstijgt uit een gewond hart. (P 210)
Hoop is het aanroepen van iets wat we niet aan kunnen zien komen, het ja zeggen tegen een toekomst zonder garanties. (P 211)

Ollekebolleke 1Het ollekebolleke is een versvorm die werd bedacht door Drs. P, van wie ik een groot fan ben. Hij noemde de dichtvorm naar het gelijknamige kinderversje, vanwege het vrijwel identieke metrum ervan. Het schrijven van een ollekebolleke is een leuk (en verslavend) puzzeltje en als je eruit komt is je dag meteen geslaagd. Dit zijn de voorschriften: het gaat om acht regels, in dat vaste wals-achtige ritme, in twee blokjes van ieder 22 lettergrepen. De eerste twee regels van ieder blokje hebben zes lettergrepen, de andere regels zijn vrijer. De vierde en de achtste regel rijmen. De crux zit bij de zesde regel: die bestaat uit één woord. Van zes lettergrepen, met de hoofdklemtoon op de vierde. Bijkomende voorschriften (waar de doctorandus zich overigens zelf niet altijd aan hield): de eerste regel bevat een uitroep, de tweede regel introduceert het onderwerp (hier: de schrijver). Probeer maar eens uit en onthoud: het gaat niet om de prestatie maar om de pret.

Hoop waar geen hoop meer is?
Hoor wat Caputo vindt:
‘Mensen zeg: ‘Amen!’ 
En ‘Kom maar’ en ‘Ja!’
 
Geef jezelf over aan
Glimlachbetovering!’
Deze geboden volg ik
Gretig na