Ton Lathouwers  – Je kunt er niet uit vallen 
Over weten wie we ten diepste zijn, oervertrouwen, genade en mededogen

'Over genade wil ik in ieder geval zeggen dat er niet zoiets is als een beetje genade.'

Dit is een bundel met lezingen van de onconventionele Nederlandse zenleraar (en slavist) Ton Lathouwers. Over onmogelijke vragen, al te grote stelligheid, over eenzaamheid en gemeenschap. Over bevrijding en de kracht van roepen. Over de vlinder in een glazen stolp. Over leven, leven, leven. En nog veel meer.

We kunnen prachtige artikelen schrijven en mooie toespraken houden, maar waar het in essentie altijd om gaat, is dat je ontdekt dat heel het bestaan een onmogelijke vraag is. Aan jou gericht. Op dit eigenste moment. Waar jij jouw antwoord op moet geven. Zonder houvast. De mens blijft zichzelf een levensgrote vraag; hij is een en al koan, een vraag zonder pasklaar antwoord. De juiste oplossing is nooit de enige. (P 18)
Lao Tzu zegt: het allerzachtste wint het van het allerhardste. (P 52) 

Wat een hoopvolle gedachte voor stembevrijders en andere zangers: onze muziek die per definitie zachtaardig is, zelfs als we uitbundig zingen, zal uiteindelijk alles wat verhard is overwinnen. Eerst in onszelf en daarna om ons heen.

Het vinden van een soort van hoogste autoriteit is de diepste bekoring van de mens. We zijn allemaal, stuk voor stuk, alleen met ons eigen hart en het leven daagt elk van ons uit een unieke uitdrukking te geven aan die diepe ervaring. (...) Wij denken dat er stiekem tóch een techniek is, dat er tóch een plaatje bestaat, dat we het tóch moeten begrijpen. Niets daarvan. Het gaat om niet grijpen, niet begrijpen, en desondanks toch handelen. (…) Ieder doet het volgens de eigen roeping in het leven. (P 66)
Over genade wil ik in ieder geval zeggen dat er niet zoiets is als een beetje genade. Een beetje genade betekent dat er een grens is. Maar waar het ten diepste om gaat is dat genade onbegrensd is. Genade die een grens zou hebben, is willekeur. In de zin van: jij kunt nog net wel gered worden, maar jij daar, jij zondaar daar achter je pilaar in de tempel, dat lukt niet meer. (P 86)
Voor mij blijft de diepste en meest bevrijdende ervaring dat je er niet uit kunt vallen. Ik kan niet eens zeggen waaruit. Ik kan alleen dit ene zeggen. Je kunt er niet uit vallen. Punt. (P 98)
Elke stelligheid moet onmiddellijk weer onderuit worden gehaald. (P 161)
Het is de weg van elke religie: altijd terug naar af. Zeggen dat God bestaat is net zo onzinnig als zeggen dat Hij niet bestaat. (P 162)

Op P164 e.v. gaat Lathouwers in op de boeddhistische uitleg over gehechtheid als oorzaak van lijden, die vaak wordt vertaald met: je mag niet meer verlangen. Hij zegt dat dat niet wil gaan over dat je niet moet verlangen, maar over hoe we altijd alles willen begrijpen, onder woorden brengen. En hoe het dan stolt tot methode, begrip, techniek. De wereld versteent dan, en daar lijden we aan.

Maak er geen ideologie van, geen filosofie. Dat gebeurt gauw, en dat doen we allemaal. (…:) Zen beweegt en leeft en groeit en verandert. En vindt elke keer een nieuwe uitdrukking. En elke nieuwe uitdrukking stolt onherroepelijk. Dat is niet erg, zolang we het maar blijven zien, want het kan ook altijd weer smelten. (P 183)

En dan citeert hij Krishnamurti:

'De waarheid is een land zonder paden.' De mens komt er niet door enige organisatie, enig geloof, enig dogma, priester of ritueel. Ook niet door filosofische kennis of psychologische techniek. Hij moet het vinden door de spiegel van relaties, door begrip van de inhouden van zijn eigen geest, door observatie en niet door intellectuele analyse of introspectieve dissectie. (P 184)

Hij pleit voor inzet én overgave.

Wat je ook doet, welke weg je ook gaat: uiteindelijk moet je ontdekken dat je het zelf niet kunt. (P 194)
Een slechte methode, mits de juiste ingesteldheid en mits consequent volgehouden, wordt goed, uitgerekend waar ze ophoudt methode te zijn. (P195) 

Wat een leuk omschreven paradox! Heerlijk hoe hij steeds methodes wil relativeren, en ons aanmoedigt om daarin niet ons houvast te vinden. Iedere methode kent z’n bruikbaarheid (ook de slechtste methode is vermoedelijk bedacht door een verlangend en liefdevol mens) én z’n beperktheid. De kunst is dus steeds om ‘m te durven gebruiken én om ‘m los te durven laten. Liefst bijtijds.

Een klassiek beeld over het worstelen met een koan of, beter, met de onoplosbare vraag van het leven, is het beeld van een vlinder die in een glazen stolp opgesloten zit. Die vlinder vliegt zich te pletter tegen de glazen wand, want hij ziet daarbuiten het licht, of de grenzeloosheid, of wat een vlinder dan ook precies ziet. Hij wil eruit zoals we allemaal uit onze kooi willen, vanuit het diepe verlangen naar verlossing, naar bevrijding of wat dan ook. De vlinder vliegt zich net zolang te pletter tegen die glazen wand, tot hij niet meer kan. Tot hij het uitgeput opgeeft en iets doet wat voorbij zijn willen ligt. Hij doet iets wat hij niet wil: hij kan niet anders dan zich te laten vallen. Hij valt uit de glazen stolp, in de vrijheid, de vrijheid tegemoet. Hij valt, als door een wonder, in datgene waar hij altijd naar streefde zolang hij zich te pletter vloog tegen de wand. (…) Als een vlinder kon denken, dan dacht hij waarschijnlijk: nu val ik te pletter, ik val eruit, het is verloren, maar het opmerkelijke is dat het juist daar begint. (P 212)

Hij citeert Simone Weil:

‘Het allerbelangrijkste kan niet worden gezocht, het moet worden afgewacht.’ (…) Wachten is: nu kan ik zelf niets meer doen, ik moet het uit handen geven. (P 213)

Lathouwers stimuleert de lezer om te durven roepen, ook of juist vanuit de afgrond:

De kracht van het roepen ligt niet in een wanhopig, voor sommigen irritant schreeuwen waarvan je denkt dat er toch geen hulp, geen antwoord komt. De kracht ligt in het uiten, in het durven te uiten, tegen alles in. Dat is het waardoor de mens verandert. In de moed tot roepen ontstaat een kracht. (…) In roepen en schreeuwen zonder te weten tegen wie, ontstaat een vrijheid die voordien niet mogelijk was. 

Dit spreekt mij als stembevrijder natuurlijk zeer aan. En het is herkenbaar voor iedereen die z’n stem werkelijk met de moed der wanhoop durft te verheffen: het roepen kan ineens zingen worden en blijken hoop in zich te dragen.

Over Kafka die tot twee keer toe schreef:

... dat de allerschoonste gezangen worden gezongen door hen die zich in het diepste donker, in de donkerste hel, bevinden. (P 223)
Van jou wordt gevraagd uit de spreken wat de Hartsoetra het ‘woord uit het hart’ noemt. Dat is tegelijk het meest unieke en het meest intieme. Het is de roeping waartoe jouw eenzaamheid, die slechts de andere zijde van je uniciteit is, je uitdaagt. En denk niet dat dat een solitair, een eenzaam gebeuren is. Want alleen vanuit dit hart is waarlijke communio, is waarlijke gemeenschap mogelijk. (P 250)
Met de werkzaamheid van jouw uniekheid wordt de wereld meer veranderd dan door alle wetmatigheden, ook al kunnen we er nooit een vinger op leggen. (P 276)
Niets werkt zodra het een methode wordt, zodra het een techniek wordt. En dat geldt ook voor de stilte. (P 290)
Niemand kan het je vertellen, het moet van binnenuit komen. (P 290)
De boodschap van elke religie wordt uitgedrukt in woorden, in taal. Die taal is de neerslag van eeuwen ervaren en nadenken, maar ze verstikt ook. (P 291)
Wetten en normen zijn nodig als ze levend zijn. Maar als ze stollen, blokkeren ze het leven, terwijl uitgerekend dat leven, net als ons verlangen, principieel grenzeloos is. (…) Dan kun je het niet eens meer verlangen noemen, dan mag je het ook woede noemen. De middeleeuwse mystici noemden die kracht en dat leven dat zij voelden: Urwut. Oerwoede. (…) Elke religie wil ten diepste het levenloze weghalen opdat het weer stroomt. Ook de Boeddha wilde net als Christus: stromen van levend water. Je komt in de stroom. En het is niet zo dat je je passief laat meevoeren door de stroom. Integendeel. In de stroom zijn betekent dat de stroom in jou stroomt en door jou heen, door jouw handelen, door jouw zintuigen. Dat is het. Leven, leven. (P 352/353)
De uitdaging is: trouw zijn aan dat diepste in jezelf, dat unieke. Niemand in het universum dan jij, dan jij alleen kan dit onuitsprekelijke op jouw unieke manier ervaren. (P 404)
Elk moment komt alles als door een wonder tot bestaan. Dat moment heeft het kortstondige wonder van de bloem; daartegenover staat enkel de dode continuïteit en de dodelijke bevriezing van plastic bloemen. (…) Precies omdat de schoonheid van de kersenbloesem er maar heel even is, kun je het wonder ervan ontdekken. Dat wonder ontdek je niet als iets geplastificeerd is en daardoor continu kan bestaan, met alle levenloosheid van dien. (P 431)
Als de werkelijkheid uitgedrukt wordt op een manier die je somber maakt, leg haar dan naast je neer. (P 449)

Ollekebolleke 1Het ollekebolleke is een versvorm die werd bedacht door Drs. P, van wie ik een groot fan ben. Hij noemde de dichtvorm naar het gelijknamige kinderversje, vanwege het vrijwel identieke metrum ervan. Het schrijven van een ollekebolleke is een leuk (en verslavend) puzzeltje en als je eruit komt is je dag meteen geslaagd. Dit zijn de voorschriften: het gaat om acht regels, in dat vaste wals-achtige ritme, in twee blokjes van ieder 22 lettergrepen. De eerste twee regels van ieder blokje hebben zes lettergrepen, de andere regels zijn vrijer. De vierde en de achtste regel rijmen. De crux zit bij de zesde regel: die bestaat uit één woord. Van zes lettergrepen, met de hoofdklemtoon op de vierde. Bijkomende voorschriften (waar de doctorandus zich overigens zelf niet altijd aan hield): de eerste regel bevat een uitroep, de tweede regel introduceert het onderwerp (hier: de schrijver). Probeer maar eens uit en onthoud: het gaat niet om de prestatie maar om de pret.

‘Niemand valt ooit eruit’
Dixit Ton Lathouwers
Da’s mooi gezegd 
En het troost ons als mens
 
Vrienden, vergeet toch het
Methodologische
Leef van genade
Want die kent geen grens!