Viktor E. Frankl – De zin van het bestaan
Een nog steeds heel relevante en hoopgevende klassieker

Zingeving is de allerdiepste behoefte van de mens.

Het is met enige aarzeling dat ik dit boek opneem in deze rubriek. Het is zo’n boek dat je in z’n geheel moet lezen, doe ik er wel recht aan als ik er wat citaten uithaal? Ik heb het vele jaren geleden gelezen en recent herlezen, en wederom was ik onder de indruk. De Oostenrijkse neuroloog en psychiater Viktor Frankl (1905-1997) beschrijft op ingetogen en compassievolle, maar niet verhullende manier zijn ervaringen in de Duitse concentratiekampen. In het tweede deel van het boek bespreekt hij de door hem ontwikkelde logotherapie, die uitgaat van het verlangen van ons mensen om betekenis aan het leven te geven. Frankl toont zich vol vertrouwen in ons vermogen om zin te geven aan ons leven ook als dat gevuld is met uitzichtloos lijden.

Zijn studenten hield hij graag voor dat het in het leven niet gaat om de resultaten die we behalen, maar om onze toewijding aan wat we belangrijk vinden:

Mik niet op succes, want hoe meer je dat doet, des te meer zul je je doel voorbijschieten. Immers, succes, net als geluk, laat zich niet najagen: dat moet voortvloeien uit wat je doet en is altijd een onbedoeld neveneffect van de toewijding aan een zaak die boven jezelf uitstijgt, of als een bijproduct van je overgave aan een ander persoon. Geluk moet je overkomen en dat geldt ook voor succes: je moet het laten gebeuren door het niet na te streven. Je moet luisteren naar wat je geweten je ingeeft en dat zo goed mogelijk doen. Dan zul je zien dat op de lange duur – op de lange duur, zeg ik! – succes je ten deel valt, juist omdat je het niet hebt nagestreefd. (P 16)

In de concentratiekampen zag hij hoe mensen die de moed opgaven doorgaans snel stierven:

Zij die weten hoe nauw het verband is tussen de geestelijke gesteldheid van een mens – zijn moed en hoop, of zijn gebrek hieraan – en de graad van zijn lichamelijke immuniteit, zullen begrijpen dat plotseling verlies van hoop en moed dodelijk kan zijn. (P 88)

Hij citeert Nietzsche:

‘Hij die een reden tot leven heeft, kan vrijwel alle levensomstandigheden verduren.’ (P 89)

En vervolgens bouwt hij daarop door:

Een drastische verandering in onze houding tegenover het leven was dringend noodzakelijk. Wij moesten eerst onszelf en vervolgens de wanhopigen onder ons leren dat het er niet zozeer toe doet wat wij van het leven verwachten, dan wel wat het leven van ons verwacht. (…) Leven betekent feitelijk verantwoording nemen om de juiste oplossingen te vinden voor onze levensproblemen en om de taken te vervullen waarvoor het leven ieder mens voortdurend stelt.
Deze taken, en dus ook de zin van het leven, zijn voor ieder mens, op ieder tijdstip verschillend. Daarom is het ook onmogelijk een algemeen geldende definitie te geven van de zin van het leven. Vragen omtrent de zin van het leven kunnen niet met algemene beweringen worden beantwoord. Het ‘leven’ is niet vaag, maar zeer reëel en concreet, evenals levenstaken. Zij vormen de bestemming van de mens, een bestemming die voor ieder individu anders en uniek is. Geen mens en geen mensenlot is te vergelijken met een ander mens en een ander lot. Geen enkele situatie herhaalt zich en iedere situatie vraagt een andere benadering. (P 90)

Dan komt hij tot deze conclusie:

Wanneer een mens ontdekt dat lijden zijn lot is, zal hij dit lijden moeten opvatten en aanvaarden als zijn levenstaak, zijn enige en unieke taak. Hij zal het feit moeten erkennen dat hij zelfs in zijn lijden uniek en enig is in het universum. Niemand kan hem van zijn lijden verlossen, of in zijn plaats lijden. Zijn unieke kans schuilt in de wijze waarop hij zijn last draagt. (P 90/91)

En hij zag hoeveel heimelijke tranen men vergoot in de kampen:

Toch hoefde men zich niet te schamen voor zijn tranen, want tranen getuigen van de allergrootste moed van een mens: de moed om te lijden. (P 91)

In het tweede deel van het boek is te lezen hoe Frankls ervaringen als overlevende van de Holocaust doorwerken in zijn werk als psychiater. Centraal staat dan zijn fascinatie voor dat wat het leven betekenis geeft.

Ik meen (…) dat de betekenis van ons bestaan niet door onszelf wordt verzonnen, maar veeleer ontdekt. (P 110)

De volgende vaststelling is wellicht nog relevanter in onze tijd dan toen Frankl deze woorden opschreef:

De bezorgdheid van een mens, zijn wanhoop zelfs, over de zinloosheid van zijn leven is een spirituele nood, maar beslist geen geestesziekte. Wanneer een medicus deze eerste gesteldheid van de patiënt interpreteert in termen van de tweede, kan het gebeuren dat hij de existentiële wanhoop van zijn patiënt begraaft onder een berg verdovende middelen. Zijn taak is echter de patiënt te helpen deze existentiële groei- en ontwikkelingscrisis te boven te komen. (P 114)
Het is (…) duidelijk dat geestelijke gezondheid is gebaseerd op een zekere mate van spanning; de spanning tussen hetgeen men reeds heeft bereikt en hetgeen men nog moet voltooien, of de kloof tussen hetgeen men is en hetgeen men moet worden. Zulk een spanning is inherent aan de mens en daarom ook onmisbaar voor zijn geestelijk welzijn. Wij moeten dus ook zonder aarzeling de mens uitdagen tot het vervullen van een potentiële levensbetekenis. (…) Ik beschouw het als een gevaarlijke misvatting van de geestelijke hygiëne aan te nemen dat de mens primair behoefte heeft aan evenwichtigheid, of ‘homeostase’ zoals men in de biologie zegt, dat wil zeggen: aan een spanningsloze toestand. De mens heeft in feite geen behoefte aan een spanningsloze toestand, maar aan het streven en de strijd om een waardevol doel te bereiken. Hij heeft niet zozeer afvoer van spanning nodig, alswel de stimulans van een potentiële betekenis, een doelstelling die hij dient te vervullen. (P 115/116)

Frankl concludeert dat er drie belangrijke manieren zijn waarop we betekenis aan ons leven kunnen geven. De eerste is: werk dat echt iets bijdraagt. De tweede is liefde, ofwel: de menselijke ontmoeting. De derde is wat hij ‘waardig lijden’ noemt. Dat gaat niet over masochisme, het gaat over hoe je omgaat met lijden dat je zelf niet kunt vermijden. Daarin schuilt de mogelijkheid om boven jezelf uit te stijgen.

Laat ik tot slot twee elementen van al datgene dat Frankl beschrijft eruit lichten, omdat ze specifieke aanknopingspunten bieden in de stembevrijdingspraktijk. Allereerst de notie van het waardig lijden. Al het lijden, groot of klein, kan worden bezongen. Als je werkelijk je lot omarmt (je kunt klein beginnen, misschien bij een best heel draaglijk pijntje ergens in je lijf, of een kleinigheidje waar je in een relatie last van hebt) dan kan dat het startpunt zijn van een heel oprecht en zelfs ontroerend lied. Waarin je onverbloemd uitdrukking geeft aan waar je last van hebt, niet als beschuldiging maar enkel als uiting. Dat doet deugd, het ruimt op én het is vast ook interessant om te beluisteren.

En verder de misvatting dat we spanningsloosheid zouden moeten nastreven. Muziek vindt z’n energie in het feit dat er spanning is tussen hoe het nu is en hoe het ook zou kunnen zijn. Ons verlangen kan erin doorklinken, onze frustratie, onze hoop, ons visioen. Die spanning zullen we ook fysiek kunnen ervaren en in het toelaten ervan kan er een stroom van muziek op gang komen. Natuurlijk kan spanning ons ook blokkeren, maar er valt altijd een stapje te maken. En de ogenschijnlijk kleinste stapjes kunnen van immens belang blijken te zijn.

Ollekebolleke 1Het ollekebolleke is een versvorm die werd bedacht door Drs. P, van wie ik een groot fan ben. Hij noemde de dichtvorm naar het gelijknamige kinderversje, vanwege het vrijwel identieke metrum ervan. Het schrijven van een ollekebolleke is een leuk (en verslavend) puzzeltje en als je eruit komt is je dag meteen geslaagd. Dit zijn de voorschriften: het gaat om acht regels, in dat vaste wals-achtige ritme, in twee blokjes van ieder 22 lettergrepen. De eerste twee regels van ieder blokje hebben zes lettergrepen, de andere regels zijn vrijer. De vierde en de achtste regel rijmen. De crux zit bij de zesde regel: die bestaat uit één woord. Van zes lettergrepen, met de hoofdklemtoon op de vierde. Bijkomende voorschriften (waar de doctorandus zich overigens zelf niet altijd aan hield): de eerste regel bevat een uitroep, de tweede regel introduceert het onderwerp (hier: de schrijver). Probeer maar eens uit en onthoud: het gaat niet om de prestatie maar om de pret.

‘Leven is zinvol’, zegt
Viktor E. Frankl
(Ervaringsdeskundig
En ook vakbekwaam)
 
‘Streef dus maar niet naar het
Homeostatische,
Jij bent uniek!’
Wat ik gaarne beaam