De Vlaamse auteur Stefaan van Brabandt schreef een prachtig toneelstuk voor twee eveneens Vlaamse acteurs die Simone de Beauvoir en Jean-Paul Sartre speelden. Een indrukwekkende voorstelling over deze twee mensen, over hun denkbeelden en over hun relatie. Over existentialisme, natuurlijk. Over vrijheid, verantwoordelijkheid, identiteit, omgaan met onzekerheid, kortom over allerlei dingen die we in stembevrijding ook tegen komen. Dat alles natuurlijk in sappig Vlaams. Hieronder wat fragmenten die mij troffen, overgenomen uit het tekstboekje van de voorstelling.
SdB: Mensen verwarren humor vaak met oppervlakkigheid en ernst met diepgang. Ik zeg U: het is precies andersom. (P 13)
Deze zin is mij uit het hart gegrepen. Werkelijke humor brengt ons op een ander, lichter en tegelijk dieper niveau dan waar we in onze ernst doorgaans vertoeven. Maar wat ben ik er zelf vaak ingetuind, als ik iemand met veel ernst, of met veel ernstige emotie, iets hoorde zeggen en dan zelf dacht: wat ben ik eigenlijk toch maar een oppervlakkig levend mens….
SdB: U moet de zin van het leven niet zoeken, u moet hem maken. (…) De zin van het leven is zin hébben in leven, plezier hebben in het zelf verzinnen van de zin van het leven. (P 57)
JPS: Onze identiteit ligt nooit vast, we zijn nooit definitief iets. (…) En veel mensen krijgen daar schrik van. Ze zouden liever hebben dat ze wel iets zijn, dat ze volledig en definitief met iets samenvallen.
SdB: Het is ook geen cadeau, hè, die vrijheid, want die belast ons met enorme verantwoordelijkheid. (…)
JPS: Het laatste wat mensen willen, is vrij zijn. Maar we zijn ertoe veroordeeld, tot die vrijheid, niets aan te doen. Mensen zoeken wel altijd excuses voor zichzelf, smoesjes om zichzelf wijs te maken dat ze iets zijn. “Het is mijn natuur”, zeggen ze dan, of “mijn cultuur”, of “mijn opvoeding”, “mijn religie”, “zo ben ik nu eenmaal”, het is mijn karakter”. Om niet onder ogen te moeten zien dat ze niets zijn. Dat ze altijd vrij zijn. (P 61/62)
“Ik kan niet zingen” of “Ik ben mezzosopraan” of “Ik ben jazz-pianist” of “Ik heb geen ritmegevoel” zijn ook van die etiketjes die we onszelf op kunnen plakken.
JPS: Vrijheid is beseffen dat we nooit samenvallen met het beeld dat we van onszelf hebben of dat anderen van ons hebben. (P 63)
JPS: Maar mensen worden heel onzeker als die etiketjes wegvallen. Dat is het probleem. Ze hebben graag dat het duidelijk is: wie ze zijn en wat ze moeten doen. Ze hebben liever dat er voor hen gekozen wordt dan de vrijheid te hebben om zelf hun bestaan te bepalen. En dan zeggen wij: “Heb de moed om af en toe eens niets en niemand te zijn, zie die onzekerheid als een rijkdom.” Als kind spelen wij allemaal – vrij en open. Maar we worden allemaal opgevoed tot bange volwassenen die zich krampachtig gaan vastklampen aan etiketjes. Want dan voelen we ons veilig, dan denken we dat we iets zijn. (P 65)
Onzeker durven zijn vraagt eigenlijk moed. Het niet hoeven weten maar tegelijk wél helemaal aanwezig zijn, wakker in het moment, open voor waar je stem zich nú blijkt te willen bevinden.
JPS: Ge krijgt in het leven bepaalde kaarten toebedeeld, dáár hebt ge zelf geen keuze in. Máár – en daar gaat het ons om – wél hoe u vervolgens met die kaarten speelt. Ik zeg het: vrijheid is wat ge doet met wat u is aangedaan. (P 67)
JPS: Zolang niet iedereen vrij is, is niemand vrij. Uw persoonlijke emancipatie moet gelijk oplopen met de emancipatie van alle anderen, want elk mens heeft recht op dezelfde vrijheid. (P 68)
SdB: Het gaat altijd om gelijkwaardigheid, dat ieder zichzelf vrij kan ontplooien. (P 73)
SdB: Ik denk dat we pas echt bestaan als er iemand is die ons ziét bestaan.
Ik denk dat we pas echt praten als er iemand is die begrijpt wat we zeggen.
Ik denk dat we in essentie pas werkelijk léven als er iemand is die ons liefheeft. (P 79)
En ik denk dat we pas echt zingen als er iemand is die ons werkelijk wil horen.
Ollekebolleke 1Het ollekebolleke is een versvorm die werd bedacht door Drs. P, van wie ik een groot fan ben. Hij noemde de dichtvorm naar het gelijknamige kinderversje, vanwege het vrijwel identieke metrum ervan. Het schrijven van een ollekebolleke is een leuk (en verslavend) puzzeltje en als je eruit komt is je dag meteen geslaagd. Dit zijn de voorschriften: het gaat om acht regels, in dat vaste wals-achtige ritme, in twee blokjes van ieder 22 lettergrepen. De eerste twee regels van ieder blokje hebben zes lettergrepen, de andere regels zijn vrijer. De vierde en de achtste regel rijmen. De crux zit bij de zesde regel: die bestaat uit één woord. Van zes lettergrepen, met de hoofdklemtoon op de vierde. Bijkomende voorschriften (waar de doctorandus zich overigens zelf niet altijd aan hield): de eerste regel bevat een uitroep, de tweede regel introduceert het onderwerp (hier: de schrijver). Probeer maar eens uit en onthoud: het gaat niet om de prestatie maar om de pret.
Wie is het die hier spreekt?
Stefaan van Brabandt of
Nee, Jean-Paul Sartre
Of toch de Beauvoir?
Existentieel lijkt zo’n
Identiteitsconflict
Maar op toneel
Is het allemaal waar