Michel Serres – Muziek
Een ongekend dichterlijke filosofie over de betekenis van de muziek, culminerend in de noodzaak tot jubelen ter bewerkstelliging van de vrede

'De taal zal nooit de muziek begrijpen.'

Dit is nou echt een hartstochtelijk boek. Eerst maar een citaat, dan zien we daarna verder.
Op een van de eerste pagina’s krijg je deze regels voorgeschoteld:

Mocht je graag gaan zingen, dus je stem uit je lichaam dragen om een ruimte vullen die reikt tot aan de achterwand, mocht je een trillende kolom als een werveling van vuur uit je keel willen tillen, met intense klanken of verfijnde stembuigingen, besef dan wel dat, voorafgaand aan de betekenis die vervat ligt in taal, voorafgaand aan de emotie die verbreid wordt door het lied, de stem allereerst uit het lichaam komt, uit haar fundament, haar basis, haar verbinding met de aarde, haar houvast, haar dierlijke greep op de grond via de voetzolen, haar koppeling aan wortels via de tenen; dat uit een of andere chtonische stroom een gloeiende bron opstijgt langs de kolommen van botten en spieren, door benen, dijen, billen, buik- en borstholte, dat je stem alleen iets zal zeggen, iets zal betekenen, als ze haar diepe inspiratie uit die basis haalt. (P 12/13)

Ben je er nog? Gaat er iets bij je aan van deze taal, van dit lyrische filosoferen? Ben je bereid om je te laten meevoeren in een welhaast grenzeloze gepassioneerdheid, ook als je niet alles begrijpt en misschien sommige woorden (chtonisch, bijvoorbeeld) niet eens kent? Lees dan verder, want zoals Michel Serres (1930-2019), een van Frankrijks grootste cultuurfilosofen, over muziek schrijft, zo vol vervoering, zo diep geraakt, zo poëtisch, dat is onovertroffen. Het is een waterval. Het is een uitbarsting van liefde. En dat in een boek met een bedrieglijk korte titel….

Citeren uit dit boek, dus zinnen uit hun context rukken, tja, eigenlijk kan dat niet. Maar ik ga het toch doen. Met dit advies: probeer de citaten niet toch te begrijpen, als je ze niet begrijpt. Begrijp ze gewoon niet. Verwonder je alleen.

O, wonder van het verstaan! Het lichaam verstaat die muziek, die zonder betekenis is of onder de betekenis ligt. Lang voordat het hoofd haar transformeert tot stem, betekenis en taal, voordat het hoofd denkt, zegt en betekenis toekent, begint je lichaam ervan te trillen, van de muziek die het uit alle geluiden van de wereld haalt en tot eenheid maakt. Diep in het lichaam gaat het leven componeren. (P 24)
Het menselijk lichaam wordt uitgevonden door de dans, omdat het door de dans wordt begiftigd met aanpassingsvermogen. Dankzij de dans kan het lichaam alle kanten uit. (P 29)
Zonder muziek kan er niets levends bestaan. (P 73)
Kent u een menselijk product dat efficiënter tegen de wanorde in stelling kan worden gebracht, dat beter in staat is die wanorde in zich op te nemen, haar te beheren, haar uiteindelijk om te vormen en te bedwingen? (Dan muziek, bedoelt hij) (P 114) ('Van de chaos naar de muziek stroomt de muziekrivier', zegt hij op P 121)
De muziekrivier waarover dit boek de reis stroomafwaarts maakt (...) gaat (...) van hoog naar laag, van een bron naar een delta. (P 116)

Dit vind ik een mooi, maar ook belangrijk beeld. De muziek komt dus uit één bron en stroomt dan uit in tal van vormen. Om dan uiteindelijk uit te komen in dezelfde oceaan.

Over de geest die op allerlei punten door de Bijbel trekt:

… om op de ochtend van Pinksteren in de vorm van vurige tongen neer te dalen op de hoofden van de apostelen en hun daarmee de mogelijkheid te bieden te spreken in talen, dat wil zeggen in muziek. (P 119) 

(Mooie gedachte, dat de apostelen moeten hebben gezongen, en daarom voor iedereen verstaanbaar waren!)

Het Franse woord voor kind is ‘enfant’, wat stamt uit het Latijn: in-fans. En dat, zo benadrukt Serres, betekent: niet-sprekend. Als kind beschik je nog niet over (voldoende) taal. En, zegt Serres daarover (op P 136):

In dat voortalige gebied kan ik alleen emoties voelen, die bewegen, trillen; die roepen. 

Geen wonder dus, denk ik dan, dat het vrije zingen doorgaans niet begint met taal, maar met klanken die emoties oproepen, met innerlijke beweging, met een roep vanbinnen. En dat gaat allemaal gepaard met trillen , soms van alleen van de stem, soms van het hele lichaam.

Op P 148 e.v. gaat het uitvoerig over dankbaarheid, en dus over lofprijzing:

In een wereld die met gebonden handen en beknelde hersenen is uitgeleverd aan argwaan, aan kritiek, aan de formats die al klaar liggen om in aan te klagen en te blameren, om censuur uit te oefenen en verontwaardiging te tonen, om te roddelen en te lasteren, een wereld uitgeleverd aan de sarcastische lach van het afkraken, aan bittere geringschatting en vernedering, aan de heilige plicht van het engagement dat militant behoord te zijn, strijdvaardig, vechtlustig, oorlogszuchtig en agressief, is de lofprijzing zo’n kalme en brede verademing! Ja, voor mijn gezondheid, mijn geluk, mijn vreugde en die van anderen zou het goed zijn geweest als ik het loven en prijzen niet zo lang had uitgesteld.

Wie verdient die glorie?
Vervolgens vraagt Serres zich af: tot wie moet onze lofprijzing gezongen worden?

Alvorens haar op muziek te zetten (…) moet ik die glorie aan een onderzoek onderwerpen. Mijn leven ondervond de ernstige gevaren die ik door haar liep. Er kan geen enkel experiment op het bestaan, op de dingen en de mensen worden uitgevoerd waarvan de uitslag betrouwbaarder is. Alle ellende van de wereld komt van haar en van haar alleen, zonder uitzondering. Zij, de glorie, veroorzaakt afgunst en jaloezie, haat, conflicten en rancunes, ze is debet aan de oorlogen van allen tegen allen en aan de dood van velen. Hoe dat komt? Omdat we allemaal willen winnen, de eerste willen zijn of zo snel mogelijk willen worden, want het leven is kort en we willen de sterkste zijn, de rijkste, de mooiste, de intelligentste, de hoogste, de meest bewonderde, gevierde, bejubelde… allemaal willen we meer en beter zijn dan een mens, we willen zelfs graag van soort veranderen en übermensch worden, met de kracht van de leeuw, de blik van de adelaar, een geniale mutant, moordende wolf voor sommigen, illustere godheid in de ogen van anderen, equivalente metamorfosen… we streven uitsluitend naar roem en glorie. Macht, geld, verleiding en zelfs iemands feitelijke prestaties… het zijn allemaal minderwaardige slaven die dienen om de weg te openen naar die ene, alom heersende plaag, naar de snelste en doeltreffendste van onze dodelijke epidemieën. We willen de glorie enkel en alleen voor onszelf. De ander krijgt voor ons helse trekken, want hij werpt zich op als concurrent in zijn eigen streven naar glorie. Hoe glorieuzer, hoe besmettelijker. Het is een pandemie waarvoor de media als feilloze transportmiddelen fungeren en waarvan de economische koorts kan worden afgemeten aan de vele classificaties die ons worden voorgeschoteld. Zolang we glorie blijven zoeken, zullen we nooit in vrede met elkaar leven. 

Ik heb deze laatste regel maar even dik gemaakt, want ach, we zoeken allemaal naar de geruststelling die (zij het altijd maar tijdelijk!) uitgaat van bewondering. Misschien kunnen we daar ook wel niks aan doen, maar het is al zoveel gezonder als je je ervan bewust kunt zijn en er misschien ook zelf om kunt glimlachen als je er jezelf weer eens op betrapt.

Serres gaat nog even door over onze zucht naar glorie:

Een universele geneeskunde zou inhouden dat ze wordt gediagnosticeerd als de ernstigste sociale besmetting en dat gepoogd wordt ons ervan te genezen als was ze een dodelijke, collectief overdraagbare ziekte. Om een personificatie te bezigen: ik zie dat fatale imitatiegedrag als de grote verzoeker, de duivel in persoon, de vorst dezer wereld. Jezus zelf noemt hem pas bij zijn naam, Satan, ik wilde eigenlijk zeggen herkent hem pas bij de laatste beproeving, bij de verleiding met de glorie (Mattheüs 4:10).

Maar, zo beschrijft hij iets verderop, de engelen richten in de kerstnacht hun lofzang naar de hoogste hemelen.

Muziek op sublieme golven. Zal dat hemelse hoogtepunt van de klank uiteindelijk voor ons mensen onbereikbaar blijven?
Ja. Als de glorie zich inderdaad daarboven ophoudt – in excelsis, in den hoge – zal geen van ons er ooit toe geraken. Dan wordt ze datgene in vergelijking waarmee niets anders onbereikbaarder is. Dit absolute gegeven maakt een einde aan alle vergelijking, terwijl het kwaad op de wereld ontstaat uit vergelijken. Dus o wonder, we zijn gered! De glorie houdt niet langer tussen ons verblijf, hoog gestegen als ze is, boven een top uit waar geen enkele alpinist ooit een haak zal kunnen planten, noch zijn ijshouweel, noch de erbarmelijke vlag van een twijfelachtige natie. En als de glorie voor iedereen onbereikbaar wordt, verdwijnt bij ons het vergelijken en nabootsen, dan verdwijnt de jaloezie, de competitie, de wedren, de rivaliteit, dus de haat die ons zou kunnen drijven tot een wederzijdse, radicale slachtpartij. Geen oorlog meer. Vrede.
Om een mogelijke uitroeiing van de soort te voorkomen zouden we alleen God met glorie moeten tooien, alleen Degene in vergelijking met Wie niemand anders hoger is.

Bestaat er dan wel zo’n God?

Overigens weet ik niet of er één of meerdere bewijzen zijn voor het bestaan van God. Ik heb mijn twijfels over de vraag of welk bewijs dan ook sluitend is. Maar in die twee gezongen verzen van het Gloria in excelsis zie ik het onomstotelijke bewijs van de noodzaak om een hoogte te concipiëren die voor mensen onbereikbaar blijft (…) Dit is nu eens een rationele en bovendien heilzame rechtvaardiging van het monotheïsme. Bij een vermenigvuldiging van het aantal goden ziet u ze immers al redetwisten, net als mensen stompzinnig met elkaar ruziën, met de ellenbogen werken ter wille van de macht en de glorie. Alles moet opnieuw.

En dan bespreekt hij twee zinsdelen waarin ‘wordt duidelijk gemaakt dat God als idee een noodzaak is‘. Namelijk: Glorie aan God in de hoge en vrede op aarde. Die twee hangen dus samen! Bestaan niet zonder elkaar! Het tweede deel van de zin ontstaat door het eerste deel!
En doordenkend over dat ‘hoge’: als er een hoger en lager is dan moet iets, ergens het hoogste zijn. Dat zegt de logica. Dat kan maar één punt zijn. Dat kun je God noemen. Al hoeft dat niet, de naam doet er niet toe.

Kritiek dringt terug; argwaan maakt kleiner, doet slinken en verschrompelen; beschuldigingen comprimeren, drukken de citroen uit boven een oester waarvan het vlies verstrakt; een verwoede discussie lijkt de intelligentie te scherpen zoals een lemmet wordt gewet, maar die vlijmende punt is moorddadig. Die verschrompeling is dodelijk. In strakke buizen heeft het inventieve denken geen speelruimte meer, heeft het niet langer de handen vrij, wordt het zo gesmoord dat het kan sterven. Als een tweeling trekken kritiek en haat samen op, terwijl lof net als vreugde verwijdt. Van lofprijzingen zet ik uit, van verheerlijken zwel ik aan. In die uitgezette ruimte, waar de lucht doorheen speelt, kan het denken op ontdekkingstocht gaan. Het geheim van de creativiteit ligt in het aanzwellen van de vreugde. (P 153)
Omdat er dan niets is wat mij doet samenkrimpen, niets wat ons doet verschrompelen of ons gevoelige oestervlies verstrakt, heeft de vreugdevolle verwijding van de jubel tot gevolg dat de wateren buiten hun oevers treden, dat de golven zwellen en omhoogkomen (...) mijn ziel wordt even groot als het universum. Ze vult het volume van de muziek.
De tot eindeloze hoogten reikende lofprijzingen ontspringen aan een mond in de eindeloze diepte, aan mijn mond. De profundis clamavi: uit de diepten roep ik. Uit de diepte van mijn smeekbede stijgt de jubel op. (..)
Dat is dankzij de muziek; die is in staat zich door de ruimte en de tijd te verspreiden en aldus als vanzelf de maximale afstand te vullen tussen het heel lage en het heel hoge. Uit mijn aardse, jubelende mond stijgt ze op naar de ontoegankelijke hemel in den hoge: 'in excelsis Deo' (P 155/156)
Alleen de muziek kan succesvol en adequaat verheerlijken. (P 159)

Nou, nog één zin, als slotakkoord, en dan kun je voorlopig weer vooruit, lijkt me.

Het geluid maakt de wanorde hoorbaar, en de muziek ordent die wanorde. (P 161)

Ollekebolleke 1Het ollekebolleke is een versvorm die werd bedacht door Drs. P, van wie ik een groot fan ben. Hij noemde de dichtvorm naar het gelijknamige kinderversje, vanwege het vrijwel identieke metrum ervan. Het schrijven van een ollekebolleke is een leuk (en verslavend) puzzeltje en als je eruit komt is je dag meteen geslaagd. Dit zijn de voorschriften: het gaat om acht regels, in dat vaste wals-achtige ritme, in twee blokjes van ieder 22 lettergrepen. De eerste twee regels van ieder blokje hebben zes lettergrepen, de andere regels zijn vrijer. De vierde en de achtste regel rijmen. De crux zit bij de zesde regel: die bestaat uit één woord. Van zes lettergrepen, met de hoofdklemtoon op de vierde. Bijkomende voorschriften (waar de doctorandus zich overigens zelf niet altijd aan hield): de eerste regel bevat een uitroep, de tweede regel introduceert het onderwerp (hier: de schrijver). Probeer maar eens uit en onthoud: het gaat niet om de prestatie maar om de pret.

Gloria, gloria!
Michel Serres zingt ons toe:
‘Verhef de lofzang 
Tot heilige plicht!’
 
Jubel uit dank voor het
Alovertreffende
Daardoor alleen komt ooit 
Vrede in zicht