De neuropsycholoog Scherder is enorm enthousiast over wat muziek betekent voor ons welbevinden. Muziek, zegt hij, op wat voor manier dan ook beleefd, professioneel of zomaar, passief of actief, kan wonderen doen. Hij pleit dus voor veel meer aandacht voor muziek in opvoeding en onderwijs. Zie bijvoorbeeld onderstaande citaten.
Uit een studie bleek dat kinderen die met elkaar zongen een gezamenlijke taak veel beter uitvoerden dan kinderen die dat niet deden. (P 27)
Hij beschrijft hoe muziek angst kan doen verminderen. En hoe onderzoekers vaststelden…
... dat het luisteren naar muziek een verhoogde activiteit laat zien in het 'beloningssysteem' in de hersenen. Muziek geeft dus als het ware een gevoel van beloning. Een gevoel dat je bijvoorbeeld ook krijgt als iemand je een mooi compliment geeft of als je een goed cijfer haalt voor een tentamen. (P 27)
Dit lezende denk ik: is beloning hier wel het goede woord? Zou het niet meer gaan om erkenning, of zelfs herkenning van “dit ben ik”? Want dat is wat zingen, musiceren en zelfs luisteren naar muziek ook kan doen: je gaat jezelf meer voelen, je voelt je door de muziek herkend. En ja, een welgemeend en kloppend compliment heeft datzelfde effect.
Het zingen begint al aan het eind van het eerste levensjaar en gaat vooraf aan de taalontwikkeling. (P 154)
Dat maakt het meteen begrijpelijk dat we de diepste en oudste lagen in onszelf zingend kunnen ervaren en uiten, terwijl woorden daar per definitie tekortschieten.
Gunstige effecten van het zingen in een koor op de gezondheid van de zangers zijn te vinden in de resultaten van meerdere onderzoeken. (...) Een belangrijke bevinding is ook dat mensen die in een koor zingen veel minder depressieve symptomen vertonen.
(...)
Onderzoekers melden ook nog een vermindering van stress, met een toename van het effect dat je je verfrist en energiek voelt. (P 157)
Kortom: samen muziek maken en zingen bevordert het groepsgevoel en prosociaal gedrag. Het brengt mensen dichter bij elkaar. Samen muziek maken, daarbij op elkaar letten of het samenspelen ook goed lukt, de motorische coördinatie die daarvoor nodig is, het delen van succes met elkaar: die zaken kunnen leiden tot een groter gevoel van saamhorigheid. (P 159)
Op de volgende pagina haalt Scherder ook onderzoek aan naar de vraag of de sociale cohesie die optreedt door zingen afhankelijk is van de groepsgrootte. Bij een grote groep (ruim 200 mensen) bleek men dit meer te ervaren dan bij een kleinere groep. Bij een grotere groep weet je minder van elkaar, maar bij muziek maken of zingen is dat dus ook niet nodig, concludeert hij. Ik herken dit verschijnsel. In een grotere groep gaat ieders stem meer in het geheel op, is minder individueel hoorbaar. Er ontstaat dus meer een ervaring van gemeenschap, ja, zelfs van eenheid. Al zingend ervaren we mogelijk iets van de grote Eenheid, en dat is altijd een kostbare en ook mysterieuze ervaring, waar we op een diep niveau ook naar verlangen.
Weer een pagina verder beschrijft Scherder hoe onderzoek ook laat zien dat zingen een groot ijsbreker-effect heeft, het brengt mensen sneller bij elkaar dan andere groepsactiviteiten. Dat herken ik vanuit mijn ervaringen bij allerlei zakelijke bijeenkomsten, conferenties e.d., waar zingen enorm effect kan hebben mits een eerste onvermijdelijke drempel van ongemak genomen kan worden. Er ontstaat dan al snel verwondering: ‘wij kunnen dit dus met elkaar!’
Scherder beschrijft (op P 207) onderzoek dat gedaan is naar dromen van musici: maar liefst 28% van de muzikale inhoud die musici droomden, was volledig nieuw. Dat wil zeggen: het betrof muziek die ze nooit eerder gehoord hadden! Dat vind ik een mateloos intrigerende uitkomst. Waar komt die muziek vandaan, als hij dus niet via een bewuste inspanning gecomponeerd wordt? En hoe komt die muziek in ‘the brain’ terecht? Misschien een mooie aanleiding, mijnheer Scherder, om verder onderzoek te doen met als hypothese dat muziek vanuit een andere, grotere Bron tot ons komt, en dat wij vooral dienen als antenne en als instrument om die muziek tot klinken te laten komen?
Ollekebolleke 1Het ollekebolleke is een versvorm die werd bedacht door Drs. P, van wie ik een groot fan ben. Hij noemde de dichtvorm naar het gelijknamige kinderversje, vanwege het vrijwel identieke metrum ervan. Het schrijven van een ollekebolleke is een leuk (en verslavend) puzzeltje en als je eruit komt is je dag meteen geslaagd. Dit zijn de voorschriften: het gaat om acht regels, in dat vaste wals-achtige ritme, in twee blokjes van ieder 22 lettergrepen. De eerste twee regels van ieder blokje hebben zes lettergrepen, de andere regels zijn vrijer. De vierde en de achtste regel rijmen. De crux zit bij de zesde regel: die bestaat uit één woord. Van zes lettergrepen, met de hoofdklemtoon op de vierde. Bijkomende voorschriften (waar de doctorandus zich overigens zelf niet altijd aan hield): de eerste regel bevat een uitroep, de tweede regel introduceert het onderwerp (hier: de schrijver). Probeer maar eens uit en onthoud: het gaat niet om de prestatie maar om de pret.
Zingen is goed voor jou!
Scherder bezweert het ons
Zingen ontstresst
En het werkt prosociaal
Zelden sprak iemand nog
Enthousiasmerender
Kijk nou, jouw brein is
Totaal muzikaal!