Search
Close this search box.

menu

Paul Verhaeghe – Intimiteit
Paul Verhaeghe – Onbehagen
Over lichaam en geest, ziekte en gezondheid, autonomie en verbondenheid

'Hoe vreemd dit ook moge klinken: intimiteit veronderstelt de juiste afstand.'

De Vlaamse klinisch psycholoog Paul Verhaeghe heeft veel behartigenswaardigs geschreven over de tijd waarin we leven en de invloed daarvan op ons leven. Het gaat bij hem vaak over de noodzaak van én het spanningsveld tussen autonomie en verbondenheid. En over hoe onze maatschappij ziekmakend is voor lichaam en geest. Hieronder citaten uit twee van zijn boeken die in elkaars verlengde liggen, het in 2018 verschenen ‘Intimiteit’ en het dit voorjaar gepubliceerde ‘Onbehagen’.

In ‘Intimiteit’ beschrijft hij hoe de belangrijkste intieme relatie die is met ons eigen lichaam. Zonder een goede afstemming op je eigen lijf is een intieme relatie met iemand anders bijna onmogelijk, zegt hij. Hij gaat in het boek ook uitvoerig in op de relatie tussen lichaam en geest, en daarbij ook op de rol van de psyche bij ziekte (en gezondheid). Hieronder wat prikkelende citaten, in het boek zelf tref je desgewenst de (wetenschappelijke) onderbouwing ervan aan.

Citaten uit ‘Intimiteit’:

Ziekte is een biopsychosociaal fenomeen, waarbij het samenspel tussen het biologische, het psychologische en het sociale bepaalt wie er gezond blijft. Eén factor (van die drie – jk) is nooit doorslaggevend, want zelfs bij fenomenen die zeer sterk bijdragen tot ziek worden, is er altijd een groep mensen die gezond blijft. (P 66)

Hoe minder ik mijn emoties ken, hoe groter de kans dat ik ziek word. Wanneer ik mijn gevoelens ontken, wordt die kans nog groter. (P 66)

Mensen met een ernstige ziekte (…) hebben vaak een traumatische voorgeschiedenis en vinden het dikwijls erg moeilijk om hun gevoelens te uiten (in vakjargon: alexithymie), zodat we wel moeten aannemen dat er op een of andere manier een verband bestaat tussen trauma, alexithymie en een hele reeks ziektes. (P 68)

Hoe vreemd dit ook moge klinken: intimiteit veronderstelt de juiste afstand. (P 78) Dit is een kort zinnetje, maar hij maakt hier een groot punt. Precies de juiste afstand durven voelen is een delicaat, maar heel belangrijk proces. Wij zijn daar allemaal heel gevoelig voor, al durven we dat vaak bij onszelf niet totaal te respecteren. Een te grote afstandelijkheid leidt tot eenzaamheid, maar als er te veel, ook goedbedoelde, nabijheid is gaat er ook iets mis: er wordt dan vaak iets gedempt, gesust, gesmoord. Dat gaat ten koste van levendigheid. In stembevrijdingsworkshops is dat soms te zien als twee mensen samen een geïmproviseerd duet gaan zingen. Dat wordt vooral interessant als ze allebei hun eigen ruimte durven te bewaken en zich niet te verantwoordelijk gaan maken voor (het zanggeluk van) de ander.

Hij schrijft ook over klinisch onderzoek rond het verband tussen stress, ziek worden en genezen. Hoe hoger het stressniveau, des te trager het herstel. … Mensen met de hoogste stresswaarden worden het snelst verkouden. (…) Virussen en bacteriën volstaan niet om ons ziek te maken. (P 90)

De oorzaak van stress ligt nagenoeg altijd in het psychosociale veld (een ziekmakende arbeidssituatie, een vechtscheiding, gepest worden), de gevolgen zijn medisch en psychologisch. Op mentaal vlak treedt er bijvoorbeeld eerst angst op, die na verloop van tijd verschuift naar een depressie. In het lichaam nemen de stresshormonen toe op grond van interactie tussen endocrinologische en neurologische prikkels. Als gevolg daarvan daalt onze immuniteit en lopen we in de eerste periode meer kans op ontstekingen en infectieziektes. Als een dergelijke situatie lang blijft aanhouden, zijn er ook effecten op hart en bloedvaten, met een verhoogde kans op trombose en beroerte. In een nog verder stadium wordt ons immuunsysteem juist hyperactief, met als ernstig risico het ontstaan van auto-immuunziektes, waarbij ons immuunsysteem eigen lichaamscellen gaat aanvallen, en zelfs van bepaalde vormen van kanker. (P 90)

Volgens de WHO wordt depressie binnenkort wereldwijd de belangrijkste stoornis. Het verband met een veranderende maatschappij ligt voor de hand. We worden voortdurend blootgesteld aan beeldmateriaal waarin perfecte lichamen en succes de boventoon voeren. (P 136) (Al in een vorig boek wees hij erop dat het voornaamste scheldwoord, ook bij kinderen ‘loser’ is.)

Tegenover de huidige depressie staat het narcisme. Het lege, zelfverwerpende van de depressie kantelt in het narcisme naar de overvolle, zelfbewonderende eigendunk van zij die denken geslaagd te zijn. (P 136)

Wij verlangen niet naar onze moeder of naar een ideale vervanger (geen van beiden voldoet ooit volledig), we verlangen naar een woordeloze volledigheid die we sinds onze geboorte onherroepelijk kwijt zijn. … de paradijselijke volledigheid betreft een toestand waarin we geen scheiding ervaren tussen lichaam en geest, waaruit er geen Ik naar voren treedt als afzonderlijke instantie. Genot is deel uitmaken van een groter geheel, waarbij er zelfs geen Ik meer aanwezig is om het te beseffen. (P 144) (Daar heb ik een vraag bij. Geen ik, in de zin van een persoonlijkheid, dat kan ik volgen, maar toch wel bewustzijn, zou ik denken, want wat is genot dat niet beseft wordt?)

Volgens de WHO, zo schrijft hij, wordt tegen 2030 depressie wereldwijd de belangrijkste aandoening, meestal in combinatie met angst. De WHO windt geen doekjes om de oorzaken: die zijn in overgrote meerderheid van traumatische aard. In het westen springen bovendien de cijfers van zelfmoord en drugsgebruik in het oog. (Vooral pijnstillers!) (…) Het effect van deze opioïden is een roes, waarin niet alleen de pijn, maar ook het Ik verdwijnt, zij het voor even. (P 182) (Wat Verhaeghe hier zegt is geheel in lijn met wat de Canadese arts Gabor Maté in zijn werk uitvoerig bespreekt. Je vindt op internet tal van interviews en lezingen van hem, erg interessant).

Hedendaagse studies naar oorzaken en verloop van ernstige ziektes zoals kanker en auto-immuunaandoeningen leveren onder andere het volgende verrassende resultaat op: veel van die patiënten zijn nauwelijks in staat om hun gevoelens te voelen, laat staan te verwoorden. Uit vooruitkijkend (‘prospectief’) longitudinaal onderzoek blijkt dat zij daar al moeilijkheden mee hadden lang voordat ze ziek werden. Dit betekent dat zowel bepaalde mentale stoornissen als een aantal onverdachte medische ziektes eenzelfde kenmerk delen in hun ontstaansgeschiedenis: de patiënt heeft slechts een beperkte toegang tot de eigen gevoelswereld. (P 190) Dit is natuurlijk koren op mijn molen, want stembevrijding kan enorm behulpzaam zijn juist op dit punt.

Lichaam en geest functioneren als een geheel waarop de omgeving een sterke invloed uitoefent, waarvan we ons niet altijd even bewust zijn. Onderhuids veroorzaakt de omgeving spanning in ons lijf, stress dus, waardoor een aantal neurologische en endocrinologische mechanismen in werking treden. In eerste instantie hebben deze mechanismen een positief effect, want ze maken ons alerter en weerbaarder. Als ze echter te lang aanhouden, worden we ziek. Spanning vraagt om ontlading. (P 191) Nog meer koren op mijn molen. Zingen helpt immers bij die zo nodige ontlading.

Onderzoek toont aan dat mensen met weinig tot geen kennis van eigen emoties een duidelijk verhoogd risico lopen op ernstige ziektes. (P 221)

Het klinkt tegenstrijdig: om samen met anderen te kunnen zijn moet ik eerst alleen met mezelf kunnen zijn. (En ik denk: dat is niet iets wat je ooit een keer voorgoed realiseert, maar dat moet steeds weer. jk) Om intiem te kunnen zijn met iemand anders, moet ik eerst de stilte toelaten om te horen wat er komt, over mijn angsten en verlangens, mijn kwaadheid en verveling, mijn pijn en mijn genot. Een intieme conversatie met mezelf opent een mogelijkheid tot conversatie en intimiteit met iemand anders. (P 304)

De allerlaatste paragraaf van het boek is getiteld Autonomie en Verbondenheid. Daarin besluit hij het boek als volgt: Het kunnen best fascinerende tijden worden, met nieuwe vormen van ouderschap en gezinsleven, nieuwe werkvormen, nieuwe woonvormen. Het nieuwe – dat is mijn hoop – zal erin bestaan dat we niet terugkeren naar de verplichte groepen van vroeger, en ook niet verder gaan in de individualisering, waar we al te veel van hebben. We mogen onze autonomie niet uit handen geven, maar we moeten ons opnieuw leren verbinden met anderen. Autonomie in verbondenheid, dat is wat onze tijd nodig heeft.Het fascinerende aan dat idee is dat het aansluit bij de evolutie naar holisme die ik in de wetenschap herken. De tijd waarin lichaam en geest als aparte entiteiten gedacht werden is voorbij. Bovendien maken wij als organisme deel uit van een nog veel groter geheel, waar we een eigen plaats in hebben, zij het uitdrukkelijk in verbondenheid met dat geheel. Dat begrijpen lukt niet, omdat wetenschap zich daar vooralsnog niet toe leent. Misschien wordt het tijd om naast wetenschap ook spiritualiteit een plaats te geven. (P 306)

Die conclusie onderschrijf ik van harte, al vind ik het wel jammer dat hij hier stopt. Dit zou ook het begin kunnen zijn van een onderzoek naar die plaats, en naar de raakvlakken en overlappingen van wetenschap en spiritualiteit. Dan kom je natuurlijk als wetenschapper vooralsnog wel op lastig terrein, want dan gaat het al snel over bewustzijn, en wat dat wel en niet is. Maar wat zou het interessant zijn als wetenschappers dat veld ook zouden betreden, met (het risico van) vallen en opstaan.

In het in 2023 verschenen boek ‘Onbehagen’ beschrijft hij hoe onbehagen hoort bij het mens zijn. Hij focust zich op de maatschappelijke ontwikkelingen van na de WO II en laat zien dat iedere tijd een eigen gevoel van onbehagen kent, met de daarbij horende typische problemen. De eerste decennia na de oorlog waren we vooral bezig met ons te bevrijden van de kerkelijke moraal, maar sinds de jaren tachtig hebben we steeds meer last van burn-out, depressie en de angst om uitgesloten te worden.  Ondanks de welvaart op alle vlakken neemt de onrust in onze maatschappij toe.

Citaten uit ‘Onbehagen’:

Op pag. 67/68 betoogt hij dat je uit onderzoek kunt concluderen dat de meeste mensen deugen, maar ook dat het niet moeilijk is om aan te tonen dat we een wreedaardige kant hebben. Wij zijn complexe wezens (…). In onze alledaagse werkelijkheid vallen mensen niet op te delen in agressieve egoïsten versus supersamenwerkers. Allemaal zijn we goed én slecht. Dat is een mooie nuancering in deze tijd waarin er over mensen soms zo hard wordt geoordeeld. Toch mis ik nog een mogelijkheid. Ik zou graag de optie openhouden dat we allemaal noch goed noch slecht zijn. Dat we onschuldige wezens zijn, die stuk voor stuk een geschiedenis hebben die ons onvermijdelijk gebracht heeft waar we nu zijn. Ik denk dat dat een bevrijdend gezichtspunt is. Dat niet, zoals je zou kunnen denken, uitkomt bij: het maakt dus allemaal niet uit, ik kan er niks aan doen, dus ik kan er net zo goed een potje van maken, maar bij de opluchting van bevrijd zijn van een beklemmende schuldlast, en de behoefte om het beste van jezelf te geven.

We zijn sociale zoogdieren, wat vooral betekent dat we bij de groep willen horen. (…) Het is geen toeval dat uitsluiting de oudste straf is en verlatingsangst de eerste angst. (P 82)

Op pag. 105 en 106 gaat het over zelfbeelden die we opdoen. Hij concludeert daar: Het resultaat kan positief uitvallen (ik ben goed bezig) of negatief (ik slaag er niet in te voldoen aan de verwachtingen). Ik onderschrijf het belang van het onderzoeken van onze zelfbeelden, die ons veel meer in de greep kunnen hebben dan we zelf in de gaten hebben. Maar waar hij concludeert dat het resultaat positief óf negatief is denk ik dat we nu juist beide meedragen. Ook wie heel positief naar zichzelf kijkt kan desgevraagd doorgaans moeiteloos een paar heel ondermijnende negatieve zelfbeelden oplepelen.

De vorige maatschappij (tot pakweg de jaren tachtig – jk) maakte verbondenheid tot een gevangenis, de huidige maakt autonomie tot eenzaamheid.

Op pag. 246 beschrijft hij hoe het in de tijd van de anti-psychiatrie ging het om bevrijding uit beperkende structuren (kerk, opvoeding), en nu juist om de noodzaak van begrenzing van de ontremming. Dat is verhelderend en heel herkenbaar. In de stembevrijdingspraktijk komen we eigenlijk beide tegen. Soms is het van belang om je, via je stem, los te laten komen van waardoor je beperkt wordt, bijvoorbeeld door je frustratie daarover te voelen en te uiten. Dat kan een gezonde ontremming zijn. Daarna voel je je opgelucht. Maar die opluchting komt niet gegarandeerd. Want het kan ook van belang zijn om het juist te zoeken in begrenzing. Misschien niet van volume, maar wel van variatie. Zodat er focus ontstaat die een veilig kader helpt vormen.

Het boek eindigt met deze uitsmijter, die je gerust een hartekreet mag noemen: De mens behoort tot de sociale zoogdieren, wat betekent dat we de groep nodig hebben, maar ook een eigen positie willen innemen. Wij hebben eerst en vooral behoefte aan verbondenheid. Pas wanneer deze voldoende stevig is, kunnen we onze autonomie waarmaken. Een maatschappij die haar leden een voortdurende concurrentie oplegt, met anderen en met onszelf, maakt verbondenheid onmogelijk en is ziekmakend voor lichaam en geest. Wanneer diezelfde maatschappij dan ook nog eens autonomie oplegt, is het resultaat geen autonomie, maar individualisering. Geen wonder dat het onbehagen zo groot geworden is. (P 258)

Het spanningsveld tussen autonomie en verbondenheid komen we natuurlijk bij stembevrijding voortdurend tegen. Moet er eerst verbondenheid zijn en kan er dan pas autonomie zijn? Ik weet het niet. Het omgekeerde lijkt me evenzeer waar. Verbondenheid is immers dan pas vervullend als ze ontstaat tussen werkelijk autonome, vrije mensen. Ze kunnen niet zonder elkaar, die twee polen. Of om hem zelf te citeren: ‘intimiteit veronderstelt de juiste afstand.’ Maar zijn pleidooi voor een maatschappij die die verbondenheid (liefde, kun je ook zeggen) stimuleert en niet onmogelijk maakt, ja, daar stem ik graag mee in.