‘Het hele leven is overweldigend (…) Ik zoek naar een manier om met die overweldiging om te gaan, zodat ik er niet door verpletterd word, maar er mijn geluk in vind’. Deze eerste zinnen op de achterflap van het boek geven een goed beeld: Frits de Lange pleit niet voor het willen controleren van het leven maar voor het dansen ermee. Jouw eigen beweging de wereld inbrengen, openstaan voor wat er dan gebeurt, je durven laten overweldigen en dan toch weer je eigen beweging vinden. Degene van wie ik het boek kreeg zei me al dat ik waarschijnlijk vooral het laatste deel van het boek interessant zou vinden en dat had ze goed gezien. In het eerste deel van het boek streepte ik niets aan, maar in het tweede deel des te meer.
De mens als geïsoleerd individu is een misvatting, die we te lang in de filosofie hebben aangehangen. (P 99)
Ook al lijken dingen hetzelfde te blijven, geen gebeurtenis zal zichzelf nog een keer precies zo herhalen. (…) Geen mens baadt twee keer in dezelfde rivier. Sterker nog, het is ook niet tweemaal dezelfde mens. (P 99/100)
Veel mensen die zich bewust zijn van dat ze zingend beluisterd worden verliezen zich binnen de kortste keren in veel variatie aanbrengen, creatief willen zijn. Daar ontstaat ook vaak haast. En contactloosheid. Wie daarentegen de herhaling en de eenvoud niet schuwt gaat vanzelf voelen: je kunt niet twee keer dezelfde toon zingen.
We hebben geen kern, geen essentie. We zijn een proces, een beweging. (P 108)
Ik zou denken: dat proces is nu juist onze essentie. Onze kern heeft geen substantie, maar toch zijn we wel ‘eigen’. En als zodanig onlosmakelijk deel van een groter geheel.
(…) Jouw ‘er zijn’ is een voortdurend worden. (P 109) (…) Daar gaat ook een troost van uit: je ligt niet vast in je verleden, je bent niet veroordeeld tot wie je nu geworden bent. (P 109) (…) (Het zijn is) geen eeuwig, stabiel, onbeweeglijk mysterie, maar een constant creatief proces. (P 109) (…) Wat wij realiteit noemen is eigenlijk één groot virtueel reservoir, waarvan we niet kunnen bevroeden welke werkelijkheden het nog zal scheppen. (P 110)
Je eigen kracht onderkennen, daar begint het mee. (…) Luister goed. Wie of wat helpt je om gelukkig te worden en wie of wat frustreert je daarin? (P 118)
Oftewel: welke toon voelt lekker, welk volume voelt bevrijdend, welk ritme past nu bij mij?
Het valt niet mee om dan werkelijk een vrij mens te zijn. Hoe maak je van het lichaam een kracht die ellende weet te vermijden, iets uit kan richten, zich verbindt met zijn omgeving, vreugde kan ervaren, zich joyeus onderdompelt in zijn ontmoetingen en zich moeiteloos uitdrukt? Hoe leer je zo optimaal ja te zeggen tegen het leven? (…) Het gaat erom (…) dat we zo veel mogelijk aansluiting vinden bij actieve krachten en niet in een slachtofferrol schieten. Dan zijn we in staat om in vrijheid te handelen en voelen we ons gelukkig. Wanneer we ons alleen re-actief gedragen blokkeren we ons vermogen om creatief te zijn, gaan we anderen de schuld ervan geven dat het ons slecht gaat, raken we vervuld van haat, jaloezie en ressentiment, en eindigen we als eeuwig ontevreden mensen. (p 119)
Je moet dan een niche zoeken, een plekje met bewegingsruimte om optimale regie te kunnen voeren over je leven. (P 121)
Dit vind ik een mooie aansporing: vind je eigen niche! Zoek het niet in hoe anderen het doen, maar in waar jij las vanzelf gaat glimmen. ‘Regie’ is dan een wat misleidend woord, vind ik, dat riekt naar controle, terwijl glimmen, glanzen, stralen nou juist iets is wat je overkomt als je je eigen bewegingsruimte gevonden hebt.
Het gaat een heel hoofdstuk steeds over de Franse filosoof Deleuze:
Hij was een kei in klagen als het hem tegenzat. Hij schaamde zich daar niet voor, maar vond de klacht bij uitstek de manier om uit te drukken ‘dat wat me overkomt te groot voor me is’. (…) ‘Dat is wat klagen betekent: wat me nu overkomt overweldigt mij.’(P 122)
Heerlijk. Er is weinig lekkerder dan het met volle overgave zingen van een klaagzang.
‘We leren niets van iemand die zegt: “Doe als ik”,’ schrijft Deleuze. ‘Onze echte leermeesters zijn degenen die tegen ons zeggen: “Doe met mij”.’ (P 125)
Dit zou iedere leraar zich iedere ochtend even moeten herinneren (zeg ik ook tegen mezelf…).
Wat is daarbij goed en wat is kwaad? Het antwoord is simpel: we moeten dat wat vreugde vergroot en wat verdriet verkleint krachtig willen versterken. (P 132)
Zeker, een belangrijk ingrediënt van geluk is dat mensen zichzelf kunnen ontplooien. Noem het autonomie of zelfverwerkelijking. Het is de winst van de moderne cultuur dat we daar oog voor hebben gekregen (…). Maar ‘Hier ben ik!’ is slechts de halve waarheid. ‘Wat fijn dat je er bent’ is de andere helft. Dat moet iemand anders tegen je zeggen. (P 167)
En het moet niet één keer gezegd worden, maar eindeloos vaak, namelijk tegen ieder aspect van ons, dus tegen onze totale veelkleurigheid. En dan niet als een psychologische techniek, maar welgemeend, want anders werkt het sowieso niet, daar zijn we allemaal te gevoelige wezens voor.
Over resonantie, het verschijnsel dat iets mee gaat trillen met een andere trilling:
Resonantie is onvoorspelbaar. Hoe je wordt aangedaan door wat je overkomt, onttrekt zich aan jouw controle. (…) Die onzekerheid moeten we willen accepteren en omarmen, anders komt er niks tot trilling. Als je ‘op dezelfde golflengte’ met elkaar zit, is dat een cadeau, geen prestatie.
Tegelijk moeten we zelf wel wat willen en kunnen. We moeten staan voor wie we zijn. (…) Als je alles maar over je heen laat komen, of verpletterd wordt door wat je overkomt, komt er geen relatie tot stand. (P 169)
Goed leven is iets anders dan veel resources tot je beschikking hebben om je levensproject te realiseren.
Daarover citeert hij de Duitse socioloog Hartmut Rosa:
‘Mijn voorstel is om de kwaliteit van leven meer met behulp van indicatoren als lachen, dansen, zingen (en misschien ook: huilen) met de intensiteit en frequentie van oogcontacten en aanrakingen te meten.’ (P 170)
Ja, hij citeert graag en veel. Zoals hier de filosoof Ger Groot over zingen in een koor: ‘
Zingen is een fysieke ervaring van samenklank met anderen en met zelf een lichaam te zijn. Dat wil zeggen: écht te zijn.’ (P 170)
En even verderop weer Hartmut Rosa:
Op zulke momenten voel je: hier kan ik helemaal zijn wie ik ben, je voelt je in je innerlijke kern aangesproken. Dan ontstaat er zoiets als verbinding met andere mensen of dingen. (…) Het is het toppunt van geluk: hier antwoordt me iets, we trillen als het ware op dezelfde golflengte. (P 174)
Als alles in ons samenspel voor even klopt voel ik mezelf als gitarist in een amateurband volmaakt gelukkig en opgenomen in een groter geheel, uitgetild boven mezelf. En gefrustreerd en ‘vervreemd’ bij een vals noot of een te late inzet. De flow van de gelukte resonantie-ervaring wordt soms met die van een orgasme vergeleken, die na de apotheose ook weer wegebt in een melancholisch gemis. Ikzelf ervaar het eerder religieus, als een moment waarin je met elkaar even in de hemel bent en iets van eeuwige zaligheid proeft. Ik heb dat gevoel vaker bij popconcerten of in concertzalen ervaren dan in de kerk. (P 175)
Daar voeg ik graag aan toe: kerken zijn vaak heerlijke concertzalen. Door de akoestiek, maar ook door de gerichtheid op het mysterie die in de ruimte hangt. Ik pleit dus voor kerkdiensten waarin met volle overgave gezongen en gemusiceerd wordt. Door iedereen.
Dan haalt hij ook een (anonieme) zangpedagoog aan:
‘Om de holtes boven de stembanden optimaal te laten functioneren is het nodig met een vriendelijke enigszins verwonderde blik te zingen. Zou je fronsen of boos kijken, dan krijg je hetzelfde effect als wanneer je een theedoek in een gitaar stopt.’ (P 175)
Wat hier als bruikbare techniek aangeprezen wordt is op een ander niveau natuurlijk ook een diepe waarheid: zingen is een doorgaans reuze vriendelijke bezigheid, die bovendien zeer gebaat is bij verwondering, dat is: het wonder ervan beleven.
Wat wij nu muziek noemen is een weerklank van de fundamentele harmonie in ons lichaam, die op zijn beurt correspondeert met die in het universum. (P 180)
En dan gaat het ook over de helende werking van zingen, dansen, muziek.
Door een trauma gaat het lichaam op slot, en wordt telkens weer meegezogen naar het vreselijke gebeuren van toen. Mensen herbeleven het traumatische moment voortduren, inclusief fysieke sensaties. Praten helpt dan niet. Maar samen zingen en dansen met anderen brengt het lichaam weer in het hier en nu, verbindt het opnieuw met de wereld. De angstige herbeleving wordt herinnering, daar en toen. (P 193)
Harmonie is nooit een paradijselijke toestand die je voor eens en voor altijd bereikt, maar een stuwing in de richting van. Die dynamiek geeft aan het leven een voortdurend ritme mee, van passief iets ondergaan, actief iets doen, doen en ondergaan, doen en ondergaan, padam, padam …. Een dans met de dingen, met soms even die werveling waarbij je vergeet waar jij ophoudt en het andere of de ander begint. (P 194/195)
Door kunst te doen, leer je dat je niet je zin kunt doordrijven ten koste van alles, maar evenmin dat je alles over je heen hoeft te laten komen. Jij kunt wat, als je dat maar weet. Zo vind je ergens in het midden tussen jou en de wereld telkens weer een nieuwe balans. (P 198)
Je bent niet wat je bent. Je bent een mogelijkheid. (P 198)
Ollekebolleke 1Het ollekebolleke is een versvorm die werd bedacht door Drs. P, van wie ik een groot fan ben. Hij noemde de dichtvorm naar het gelijknamige kinderversje, vanwege het vrijwel identieke metrum ervan. Het schrijven van een ollekebolleke is een leuk (en verslavend) puzzeltje en als je eruit komt is je dag meteen geslaagd. Dit zijn de voorschriften: het gaat om acht regels, in dat vaste wals-achtige ritme, in twee blokjes van ieder 22 lettergrepen. De eerste twee regels van ieder blokje hebben zes lettergrepen, de andere regels zijn vrijer. De vierde en de achtste regel rijmen. De crux zit bij de zesde regel: die bestaat uit één woord. Van zes lettergrepen, met de hoofdklemtoon op de vierde. Bijkomende voorschriften (waar de doctorandus zich overigens zelf niet altijd aan hield): de eerste regel bevat een uitroep, de tweede regel introduceert het onderwerp (hier: de schrijver). Probeer maar eens uit en onthoud: het gaat niet om de prestatie maar om de pret.
‘Zingen en dansen moet!’
Lacht Frits de Lange hier
‘Dat is het toppunt, nietwaar,
Van geluk!’
Sluit je dus aan bij het
Stemmenbevrijdingsfront
Zing maar, je dag kan daarna
Niet meer stuk