In onze vorige nieuwsbrief-die-geen-nieuwsbrief-was heb ik jou, gewaardeerde lezer, voor dit verse jaar ruimte toegewenst. Ik doe dat bij deze nogmaals. Ruimte wens ik je toe, ruimte waarin jij gehoord kunt worden, de mens die jij bent, of nog beter: de ziel die jij bent.
Kun jij uit de voeten met het woord ‘ziel’? Of is dat een beladen term voor je? Onlangs hoorde ik iemand een mooie omschrijving geven van wat een ziel is: binnenruimte die open is naar de hemel. Sindsdien zie ik iedere keer als het woord ziel valt een ruimte voor me. Hebben we daar niet allemaal behoefte aan? Ruimte om te zijn wie we zijn, ruimte voor onze stem, ruimte voor de verklanking van ons eigen lied. Die zieleruimte stel ik mij niet voor als een lege ruimte maar als een ruimte waarin het leven trilt, een ruimte vol potentie, vervuld van hoop.
Onze opdracht als het om zingen gaat is wezenlijk eenvoudig: dat leven, die trilling tot klinken laten komen. Daar is werkelijk niets ingewikkelds aan. Het vergt wel de bereidheid tot eenvoud, het is juist in eenvoud dat die klank er in alle volheid kan zijn. Als je een trouwe lezer van deze nieuwsbrief bent dan is dit thema inmiddels overbekend voor je. Ik begin er keer op keer over, tot vervelens toe. Al was het maar om mezelf er weer aan te herinneren. Want wat is er toch veel dat ons afleidt van die eenvoud.
Maar kijk eens naar de sneeuw. Geniet jij ook zo van de onbeschrijflijke schoonheid ervan? Tijdens de jaarwisseling was ik in Friesland. Ik raakte er niet op uitgekeken. Terwijl ik het in m’n leven al heel vaak gezien heb. Altijd hetzelfde. Witte vlokjes, die blijven liggen en alles wit maken. Het concept is echt te eenvoudig voor woorden. Er is ook niet over vergaderd, neem ik aan. Want dan was er allang iemand geweest die had gezegd: nee, niet weer wit. Laten we dit jaar blauw doen, of geel. Of zilver. Of goud. Of we combineren een paar kleuren. We gaan onderzoek uitvoeren naar wat de mensen dit jaar willen, we huren een trendwatcher in. Want de mensen gaan altijd wit natuurlijk saai vinden, en als wij niet snel wat meer variatie aanbrengen is de concurrent ons misschien voor.
Niets van dat al. Gewoon wit, iedere keer weer. Altijd hetzelfde. En toch: nooit hetzelfde. Dat kan ons veel leren, zeker als we ons ook nog realiseren dat die sneeuw niet eens z’n best doet om mooi te zijn. Sneeuw is gewoon sneeuw. Als we nou eens zouden zingen alsof we sneeuw zijn. Eenvoudig, en dus smaakvol. Die twee soorten ‘vereerders’ in het citaat bovenaan zijn we natuurlijk allebei zelf. In wezen hebben we smaak, dat is: weten we precies wat er nu gepast is in ons gezang. En altijd zijn er ook weer die stemmetjes die zeggen dat het vast saai is voor anderen. Dan gaan we ons best doen, we willen niet gezien worden als iemand met een beperkte creativiteit. Precies dan lopen we tegen de grenzen aan van onze eigen verbeeldingskracht. Want die is ongekend groot, maar laat zich nooit forceren. Sneeuw valt ook niet om iets moois te bewerkstelligen. Sneeuw valt omdat het tijd is.
