Search
Close this search box.

menu

Zingen als een roos
Over een jongetje dat pastoor wil zijn, en over de religie van de glimlach.

Alleen het paradoxale kan de volheid van het leven ten volle omvatten
Carl Jung

Ik ben een jaar of zes, zeven, en ik ben aan het spelen in de voorkamer van ons huis. Ik speel kerkje. Een tafeltje als altaar, een dik boek fungeert als Bijbel, er is een kannetje met wijn (al zal er limonade in hebben gezeten, neem ik aan). Mijn rol is die van de pastoor; mijn zus assisteert mij als misdienaar. Ik doe feilloos na wat ik onze pastoor altijd zie doen. Met als hoogtepunt de communie-uitreiking, waarvoor mijn moeder ons heeft voorzien van pepermuntjes die als hosties dienst doen. Al spelend wist ik natuurlijk dat het een spel was. Maar ik speelde het vol overgave, om niet te zeggen: bloedserieus. 

Ik had jaren niet meer aan dit tafereel gedacht, maar een paar weken geleden schoot het me ineens te binnen en ik moest meteen glimlachen. Die glimlach werd nog breder toen ik me vervolgens realiseerde: ik speel eigenlijk nog steeds heel vaak kerkje. Nu heet het mantra-avond, of zang- en stilteretraite. Het speelt zich bij voorkeur af in een (voormalige) kerk, kapel of klooster. Ik neem het ook nu helemaal serieus, en de deelnemers gelukkig ook. Dichter bij de rol van pastoor zal ik vermoedelijk niet komen. En net als vroeger vervult het een behoefte, misschien wel dezelfde als toen. Een behoefte aan ritueel, aan contact met iets magisch, iets mysterieus, een verkenning van een andere dimensie. Nou ja, en de behoefte aan een pastoors-achtige status natuurlijk, voor een diepere analyse daarvan moeten we waarschijnlijk bij Freud zijn, God hebbe zijn ziel (al dacht Freud daar anders over).

Die glimlach werd nog breder toen ik me  realiseerde: ik speel nog steeds kerkje. 

De religie van mijn jeugd heb ik, althans in die vorm, achter me gelaten. Te veel dogmatiek, te veel stelligheid, te autoritair. Te weinig opgewekt ook, te zwaar, te serieus. En uiteindelijk vooral: te weinig echt geïnspireerd. Maar de hang naar het religieuze heeft me nooit verlaten. Ik ben dus zoekend geworden, en al zoekend ben ik van alles tegengekomen waarvan ik blij werd. Omdat het iets opende in me, omdat het inspireerde, omdat het ruimte bood. Ik lees ook graag boeken van andere zoekers. De Amerikaanse filosoof en theoloog John Caputo, bijvoorbeeld, die zichzelf ziet als een mislukte monnik, en in zijn levendige boek Hopeloos Hoopvol een pleidooi houdt voor een religie zonder religie. Hij noemt het de religie van de roos, verwijzend naar een uitspraak van de mystieke dichter Angelus Silesius: ‘De roos kent geen waarom, ze bloeit.’ Zo’n religie trekt mij meteen aan: een religie die op bloei uit is, niet op leerstellingen.

God bestaat niet. En wel.
Het boek van Caputo wemelt van de paradoxen (neem alleen de titel al) en leest soms meer als poëzie dan als proza. Hij is atheïst en gelovige tegelijk als hij zegt dat God niet bestaat als wezen, maar alleen als een roep, als een stem in het duister. De religie van de roos, dat is natuurlijk op zich al paradoxaal. De roos kan heel goed zonder religie: ze bloeit of ze bloeit niet, ze ontkiemt en vergaat. De roos is niet katholiek, net zo min als de lotus boeddhistisch is. Maar wij, wij kijken ernaar, en als we ons openen dan kan het niet anders of we verwonderen ons. We horen mooie muziek, en we verwonderen ons. En nooit zullen we erachter komen waarom die roos en die muziek bestaan. Of waarom jij en ik bestaan. Van die verwondering moeten we het hebben, denk ik. Een verwonderd mens staat open voor paradoxen en dus, als we met Jung meedenken: open voor de volheid van het leven.

Die volheid van het leven, die bloei van de roos, die wil ik zoeken en die wil ik vieren als we mantra-avonden en retraites houden. In kerken en kloosters. Ik houd van de sereniteit die ik daar vind, ik hield er als jongetje al van. De religie van de roos, schrijft Caputo, moet het hebben van ‘vertrouwen, hoop en de liefde voor de glimlach.’ Iedere keer als ik dat zinnetje zie veert er iets in mij op. Ja, de liefde voor de glimlach! Het is mijn hoop dat ik ooit zal sterven met een glimlach om de lippen. Ik denk dat kerkje spelen, met overgave, bloedserieus én opgewekt, me daarin op weg helpt.

Kom je meespelen? Je bent van harte welkom.

Jan Kortie